Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) (1 gevonden)

Dutch Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ)

Hier komen binnenkort vertalingen van deze zoekterm...

rechtswetenschap (rechtsgeschiedenis) - vervallen per 1 januari 2015. Wet van 28 augustus 1843 waarin de griffierechten en salarissen van advocaten en procureurs in burgerlijke zaken zijn vastgesteld.


onderdeel griffierechten / griffiekosten / vast recht

onderdeel salaris / (mv.) salarissen

Artikel 2 Wtbz:

1. Voor een geding wordt van elke eisende partij, na de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting, en van elke verschenen gedaagde voor iedere instantie een vast recht geheven. Voor de indiening van een verzoekschrift anders dan bedoeld in artikel 14, derde lid, of een verweerschrift wordt eveneens voor iedere instantie een vast recht geheven. Gedaagden en verweerders zijn geen vast recht verschuldigd in zaken, te behandelen door de kantonrechter of de pachtkamer
2. Het vast recht bij de rechtbanken bedraagt:
1°. In zaken te behandelen en te beslissen door de kantonrechter of de pachtkamer:
a. EUR 28 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
.
b. EUR 49 wanneer de eis of het verzoekschrift enkel strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van niet meer dan EUR 90 in hoofdsom.
c. EUR 87 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EUR 90 en niet meer dan EUR 453 in hoofdsom.
d. EUR 123 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EUR 453 en niet meer dan EUR 1361 in hoofdsom.
e. EUR 162 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EUR 1361 in hoofdsom.
f. In alle andere gevallen EUR 87 indien eiser een natuurlijk persoon is of EUR 232 indien eiser een rechtspersoon is.
2°. In andere zaken:
a. EUR 162 wanneer de eis of het verzoekschrift enkel betrekking heeft op het bij of krachtens
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
bepaalde.
b. EUR 87 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
.
c. EUR 245 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EURß4538 en niet meer dan EURß11 345 in hoofdsom.
d. Wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EURß11 345, 1,9 procent van die geldsom, tot een maximum van EUR 3 863 en tot een maximum van EUR 925 voor de gedaagde of verweerder indien deze een natuurlijke persoon is. Het verschuldigde vast recht wordt afgerond op het meest nabijgelegen veelvoud van EURß5.
e. in zaken waarin een dagvaarding in vrijwaring wordt gedaan, 1,9 procent van de achterliggende vordering indien deze op een financieel belang waardeerbaar is, met een minimum van EUR 193 en een maximum van EUR 3 863 en tot een maximum van EUR 925 voor de gedaagde of verweerder indien deze een natuurlijke persoon is. Het verschuldigde vast recht wordt afgerond op het meest nabijgelegen veelvoud van EURß5.
f. In zaken waarin een vordering tot onteigening wordt gedaan 1,9 procent van de som die in de uitspraak als schadeloosstelling wordt toegekend, met een minimum van EUR 193 en een maximum van EUR 3 863 en tot een maximum van EUR 925 voor de gedaagde of verweerder indien deze een natuurlijke persoon is. Voorshands is verschuldigd 1,9 procent van de som die als schadeloosstelling wordt aangeboden, met een minimum van EUR 193 en een maximum van EURß3397 en tot een maximum van EURß815 voor de gedaagde of verweerder indien deze een natuurlijke persoon is. Het verschuldigde vast recht wordt afgerond op het meest nabijgelegen veelvoud van EURß5.
g. EUR 205 in alle andere gevallen.
3. Het vast recht bij de gerechtshoven en de Hoge Raad bedraagt:
a. EUR 205 wanneer de eis of het verzoekschrift enkel betrekking heeft op het bij of krachtens
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
bepaalde.
b. EUR 87 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
.
c. EUR 328 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EURß4538 en niet meer dan EURß11 345 in hoofdsom.
d. Wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan EURß11 345, 2,6 procent van die geldsom tot een maximum van EUR 4 824 en tot een maximum van EUR 925 voor de gedaagde of verweerder in hoger beroep indien deze een natuurlijke persoon is. Het verschuldigde vast recht wordt afgerond op het meest nabijgelegen veelvoud van EURß5.
e. EUR 205 zaken in hoger beroep van een vonnis of beschikking van de kantonrechter of de pachtkamer.
f. EUR 245 in alle andere gevallen.
4. Het recht wordt bepaald aan de hand van de eis in de dagvaarding, met uitzondering van het recht bedoeld in het tweede lid, onder 2°, onder f, eerste volzin. Met de eis in de dagvaarding wordt gelijkgesteld de som die in de dagvaarding als schadeloosstelling wordt aangeboden. In geval van vermindering van eis wordt het recht niet verminderd; in geval van vermeerdering van eis tot een bepaalde geldsom als bedoeld in het tweede lid, onder 1°, onder b, c, d of e, en onder 2°, onder c of d wordt het recht


Artikel 29 Wtbz:

onderscheidenlijk
artikel 31 van de Wet op de rechtsbijstand
is overgelegd, wordt het recht door de betrokkene verschuldigd, voor drievierde deel, of indien bij de toevoeging een eigen bijdrage is opgelegd als bedoeld in
artikel 35, derde lid, onderdelen g tot en met l van die wet
, voor de helft in debet gesteld. Indien het vast recht meer dan EUR 367 bedraagt, wordt het recht in de hiervoor bedoelde gevallen, behoudens een bedrag van EUR 93 onderscheidenlijk EUR 186 in debet gesteld.
2. Indien op het tijdstip waarop het vast recht verschuldigd wordt een afschrift van het bewijs van voorlopige toevoeging als bedoeld in
artikel 30, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand
dan wel een afschrift van het in
artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand
bedoelde verzoek is overgelegd, wordt het recht door de betrokkene verschuldigd voorlopig voor drievierde deel in debet gesteld. Het gestelde in de tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien toevoeging wordt geweigerd of een toevoeging met toepassing van het bepaalde in de
Wet op de rechtsbijstand
wordt ingetrokken of zodanig wordt verleend of gewijzigd dat minder recht in debet dient te worden gesteld, is het alsdan verschuldigde recht terstond opvorderbaar.
4. De advocaat, procureur of gemachtigde van de betrokkene is niet aansprakelijk voor het recht dat na een weigering of intrekking van een toevoeging ingevolge het bepaalde in het derde lid opvorderbaar is.





Deel deze pagina met: